|
Ik kon monsteren als ketelbinkie op de trompenberg
In aflevering 1 lazen we de eerste ervaringen van Hendrik de Haan op zee. Hij maakte, zoals zoveel Terschellinger jongens die naar zee wilden, maar geen geld hadden voor een beroepsopleiding, zijn eerste reizen op de loggers vanaf 1923. Een zwaar leven voor een jongen die nog nooit van huis geweest is. Mede dankzij de steun van een andere, lets oudere Terschellinger, Oep Starrenburg, zijn 'zeevader', slaat hij er zich doorheen en hij weet het leven op de logger prachtig te beschrijven. Eind november kwam hij voor het eerst weer thuis op Terschelling.
Ketelbinkie 1 deel Toen ik van de logger thuis kwam kreeg mijn moeder wel de schrik van haar leven: mijn kleren waren te klein geworden en mijn lange broek hing op mijn kuiten. lk kreeg eerst een geweldige wasbeurt voordat ik in huis mocht komen, in de tuin maakte mijn moeder een kuil, gooide petroleum over mijn oude kleren en joeg de brand erin. Er werd wat nieuw ondergoed en een pak voor mij gekocht en ik denk wel dat daar de verdiensten van de zomer aan zijn besteed. Maar ik was uit de kost geweest en een jonge knaap kan heel wat eten, dus er was nog een beetje winst uit gekomen. Het cranberryseizoen was al voorbij, maar als je goed bekend stond dan mocht je wel eens nazoeken In die tijd werden de plukkers in ploegen verdeeld, een beetje naar leeftijd. Na een goede week kreeg ik te horen dat ik kon monsteren als ketelbinkie, op de Trompenberg van Rederij Vinke te Rotterdam. Er was nog een matroos, Steven Starrenburg, een jongere broer van Oep (mijn zeevader op de logger). Dan was er Albert Kuijper als messroomjongen, Tjalf Hek als tremmer. Dus op een dag begin december vertrokken wij naar Rotterdam.
Ik had nog niet alles wat ik nodig had, maar bij het monsteren kreeg ik een halve maand voorschot, f 12,50. Mijn gage was f 25,00 per maand. Wij kwamen bij avond in Rotterdam en hebben die nacht in het zeemanshuis geslapen. De volgende morgen moesten wij monsteren bij de waterschout. Bij de scheepshandelaar had ik een strozak besteld en die was al aan boord toen ik kwam. De Trompenberg was een oude verwaarloosde tramp, ik schat haar op ongeveer tienduizend ton, compleet met ratten, kakkerlakken en wandluizen, dat hadden wij de eerste dag al door. De meesten van de bemanning waren nog niet aan boord, dat zou wel avond worden, dus ik ben eerst maar begonnen om mijn kooi in orde to maken, met hulp van Steven. Want als jongen mag ik niet overal gaan liggen, rang en stand moet er zijn. Ik heb ook nergens geen last meer van gehad, alleen van de wandluizen, dat was een strijd! Voor ik ging slapen moest ik eerst met een brandend kaarsje langs alle kieren en naden op jacht en soms ving ik we] 20 tot 30 luizen, maar toch werd ik onder de bulten in de morgen wakker. Maar alles went. De strozak is ook een operatie op zichzelf. Je kunt er niet meteen op gaan slapen, want dan kun je net zo goed straatstenen in je kooi leggen. Nee, je moet eerst een plekje op de vloer goed schoonmaken, dan leg je hem op de vloer, je doet je schoenen uit en dan ga je een paar uurtjes erop trappen. Pas dan heb je kans dat je er de rest van de reis rustig op kunt slapen. Ik moest voor de stokers en de mafkezen zorgen en wilde in de middag een uurtje rusten. Maar dat is er nooit van gekomen, want ik moest elke dag van 2 tot 3 uur, een uur Lang aan het roer, bij de kabelgast stroppen splitsen en ook het kompas uit het hoofd leren. Vroeger stuurde je op streken (of kwart, halve of driekwart). Het kompas kan ik ook nu nog van achter naar voor opzeggen, dus er kwam niet veel van terecht om `s middags een dutje te doen. Maar om alles weer van het begin op te pakken zal ik beginnen bij het zwarte koor (de stokers). Die kwamen laat in de middag aan boord, vergezeld van hun aanhang, allen lekker dronken, beschadigd met blauwe ogen en dikke lippen. En een lol dat ze hadden gehad! Na een kort afscheid vertrokken dan de dames, want de eerste machinist kwam eens kijken waar of de heren bleven. Er werd bedreigd met een halve maand straf en daar waren ze niet te dronken voor om dat te begrijpen. Die middag had ik veel te doen alles een beetje opknappen, want het was een troep. Stokers zijn geen matrozen en andersom ook, het waren twee afdelingen met verschillende opvattingen. Ik weet niet hoe vaak ik van achteren naar de midscheeps ben gerend, want alles moest daar vandaan komen, ook heet water om alles een beetje schoon to maken, zoals de tafels en banken. De kok was een aardige man, hij gaf mij veel goede raad en waar hij kon hielp hij mij een handje. Ondertussen waren de dames opgehoepeld. De wachten werden ingedeeld bij stokers en matrozen. Wij zouden die avond om zeven uur vertrekken naar Antwerpen. Die tijd liepen de wachten vier op en vier af. Ik moest altijd twintig minuten van tevoren porren (wekken), maar meestal kwam de tremmer eerder van wacht en wekte de stoker en de volgende tremmer die weer op wacht moesten. De stoker moet de vure n opstoken zodat er veel stoom ontstaat om de machine te laten draaien. Dat mag ook weer niet to heet, op de ketels of stoomketels zit een manometer en op die meter staat een rooie streep. Een goede stoker zorgt ervoor, dat de wijzer op de meter niet over die streep gaat. Mocht dat toch gebeuren dan zit er een pijp op de ketel met een ventiel, door de te hoge druk gaat dat ventiel open en boven bij de schoorsteen zie je de stoom de lucht in gaan. Dat is beter van niet want dat is verloren kracht, dat zijn weggegooide kolen. Als dat bij een stoker veel gebeurt dan krijgt hij daar last mee.
Beneden in het schip voor de vuren is de stookplaat. De kolen liggen in de bunker, dat is de bergplaats voor de kolen. De tremmer doet zijn werk om de kolen voor de vuren to kruien zodat de stoker gemakkelijk kolen op het vuur kan gooien. Dus op de stookplaats zijn twee man vier uren bezig stoom te maken om de machine op toeren te houden. De schroef moet een aantal omwentelingen maken, dat beslist de kapitein. Die geeft dat aan de eerste machinist door en deze weer aan de machinist van de wacht. De wacht in de machinekamer duurt ook vier uur en de wachtploeg bestaat uit een machinist, een olieman (die loopt met de oliekan) en controleert of alles soepel loopt en niet warm wordt. Anders zouden er ongelukken kunnen gebeuren, of kan brand ontstaan Dat was lets over de machinekamer, maar aan dek is het weer wat anders,onze kapitein heeft de verantwoording over het gehele schip die loopt geen wacht mee. De eerste stuurman krijgt zijn orders van de kapitein en regelt alles wat er aan dek moet gebeuren hij loopt ook wacht mee. Verder zijn daar nog de tweede en derde stuurman en een stuurmansleerling, die loopt wacht met de eerste stuurman. Een man aan het roer, een man op uitkijk en een man heeft de 'vrije torn' (wij noemen dat de fluitjestorn). Als de stuurrnan hem nodig heeft dan fluit hij, na een uur en tien minuten gaat de vrije man dan aan het roer. De afgeloste roerganger heeft tien minuten de tijd om even een kopje koffie te drinken en gaat dan de uitkijk aflossen. Dan heeft de uitkijk de vrije torn en zo gaat het steeds door. Niet als we langer dan een dag in de haven liggen, want dan zijn er weer andere regels. Met al die regeltjes moest ik als klein kereltje rekening houden. Als je begint moet je eerst veel leren wanneer je alles tenminste een beetje goed wilt doen. Hiermee heb ik van alles een beetje uitleg gegeven, dat is voor de lezer beter om de dingen te begrijpen. Ik ga nu terug naar de dag van vertrek uit Rotterdam en ik zal proberen alles in volgorde te beschrijven. Maar eerst nog even dit: Toen de vrouwen nog aan boord waren was er een die steeds naar mij stond te kijken en toen ze vertrokken hoorde ik haar tegen haar vriend zeggen: 'Willem zal je een beetje op dat jochie letten?' Ik hoorde hem zeggen: 'Ja Mien,het komt wel goed'. En het kwam goed laat in de middag kwam de loods aan boord. Ik had al gehoord dat wij naar Antwerpen zouden gaan en daar lading zouden krijgen. Van het vertrek heb ik niet veel bemerkt ik was doodmoe en toen ik dacht: 'Zo kan het vandaag wel weer', ben ik in mijn kooi gekropen en was meteen bewusteloos. Ik meende iets gehoord te hebben, maar dat moet geweest zijn toen de loods in Vlissingen van boord ging en de Belgische loods aan boord kwam. Om half zeven werd ik gewekt maar het was moeilijk om mij op de been te krijgen. De boodschap die ik kreeg was dat ik de volgende keer een half uur eerder gewekt zou worden. Dit werd mijn eerste volle dag aan boord met alles erop en eraan. Later kwamen wij aan in Antwerpen, wij kwamen niet aan de kade maar `op de boeien', dus de verbinding met de wal was met onze werkboot. Voor de bemanning hinderde dat niets, maar voor de jongens die de wacht hebben was dat geen lolletje. Zij mogen namelijk naar de wal roeien als er iemand naar het schip wil, zoals bootwerkers en mensen van de maatschappij enzovoort. Het was geen grapje om naar de wal to roeien, het was koud, natte sneeuw en regen, maar ja, je bent zeeman of je bent het niet. Eenmaal heb ik erg gelachen om iemand van het stel er stond een oude man met een koffer op de wal en die gaf tekens dat hij aan boord wilde. Matroos Bakker had de wacht dus ging hij de man halen. Hij kwam aan boord en in de messroom opende hij zijn koffer. Daar zat van alles in zoals knopen, band, garen, alles wat de huisvrouw nodig heeft. Een paar mensen kochten wat, maar veel was het niet.
Er was genoeg te eten zodat hij genoeg kreeg, met koffie daarbij. Daar is het meestal orn te doen met die sloebers. Later bracht de matroos hem weer naar de wal en wat hij toen tegen de matroos zei was: 'Jongen, dank voor alles, God zal je belonen want ik kan het niet'het nieuws voor vertrek kwam als een donderslag. Wij kregen zand als lading, bedoeld als ballast. Daar moesten wij de Atlantische Oceaan mee over, midden in de winter. Voor mij betekende dat niets, maar de bevaren bemanning vond het niet leuk, dat zag ik wel aan de gezichten. Het zand kwam in prauwen langszijde en werd over de ruimen verdeeld. Alles werd zeeklaar gemaakt, goed gesjord, vastgezet en onderdeks gebracht. Wij vertrokken tegen de avond, ik ben naar de kooi gegaan en toen ik wakker werd was de loods van boord en zat er al aardig wat leven in het schip. En daar gingen wij dan op weg naar New York. Maar het zou een lange slechte reis worden met zware stormen, soms gingen wij meer achteruit dan vooruit. Wij waren allen erg vermoeid van het slingeren en vasthouden. Ik kreeg veel hulp van de bemanning, anders had ik het niet gered. Gelukkig was alles goed gesjord en bleef alles dicht. Het enige ongeluk dat wij kregen was dat met een klap water de bakboord reddingsloep uit een van de davits sloeg. Het was voor de bemanning een hele toer om hem weer op zijn plaats te krijgen, maar het ging allemaal gelukkig goed. Wat ongelukken betreft mochten wij niet klagen: wij wisten wat ons te wachten stond. Dus toen alles nog rustig was is een en ander weer eens goed gecontroleerd en gesjord. Ik wil hier geen dagboek van maken, want de dagen waren steeds hetzelfde. leder liep zijn wacht en als dat niet hoefde ging je maar liggen, want op de benen blijven was erg moeilijk. De reis schoot niet op, wij kwamen bijna niet vooruit en om een lang verhaal kort to maken: wij kwamen in plaats van normaal na 20 dagen, pas na 36 dagen in New York aan, dus 16 dagen te laat. Wij waren al als vermist opgegeven. Het eerste schip dat wij ontmoetten was van de Amerikaanse kustwacht die ons naar binnen begeleidde. Een loods kwam er aan boord Ik heb verwonderd gestaan toen ik het vrijheidsbeeld zag en later die enorme wolkenkrabbers. Als jongen raakte ik niet uitgekeken en ik had nu juist zo veel te doen! Er was met die stormen veel blijven liggen en de hulp werd nu minder, want de bemanning had geen medelijden meer met Henkie!
Toen de loods aan boord was kwam even later de dokter en wij moesten allen, van hoog tot laag, bij hem komen. Het was voor onderzoek, hij keek in je mond en naar je handen. Toen dat was gebeurd konden wij opstomen naar een dok waar wij allen in quarantaine gingen en het schip uitgezwaveld zou worden. Maar het mooiste moest nog komen want ondertussen was de post aan boord gebracht en verdeeld. Ook de kapitein had zijn orders van de maatschappij gekregen. Dat was anders dan bij het vertrek, namelijk niet laden en vertrekken naar Holland. Het schip was gecharterd door een Arnerikaanse maatschappij om voor een half jaar suiker te vervoeren van Cuba naar Amerika. Toen dat bekend werd leek het wel revolutie, vooral bij de stokers. Ze hadden gedacht gauw weer bij de vrouwtjes te zijn, maar dat liep anders. Mij kon het niets schelen, want ik wilde meer van de wereld zien en ik was nog maar net in New York. In mijn hart speet het mij, want ze waren allen goed voor mij geweest. Er was er maar een die ik het gunde me nooit meer te zien en dat was de stoker Toon. Voor hem deed ik het nooit goed genoeg. Altijd was er wel wat, maar ik kon hem meestal wel aan. Willem had mij een foefje geleerd want Toon stotterde erg en als je hem goed aankeek, kon hij niet uit zijn woorden komen. Als ik dan ook nog aan het knoopje van mijn hemdje begon to peuteren dan begon hij zo: `Eeeee, eeeeee eeeeeee, eeee eeeee, Henkie? 'Ja, Toon?' `Eeeeee, eeeeee, eeeeeee, eeeee, eeee, G.V.D'.Want vloeken (en zingen) kon hij prachtig. Maar ik wist dan dat ik voorlopig geen last van hem had en anders was Willem er nog. Toch heb ik zijn zingen bewonderd, het waren geen straatliedjes maar opera of opperettes ik kan nog niet begrijpen hoe een man met een stem zoals hij had stoker op een schip kon worden. Maar wij moeten verder met ons levenslot en dat zag er met zo best uit. Wij werden met een bootje afgehaald, mochten alleen onze papieren meenemen. Bij een landingsplaats moesten wij aan wal. Wij kwamen bij een mooi gebouw, ik weet nog steeds niet of het een gevangenis of een hotel was, maar alles was helder schoon. Wij werden naar een afdeling gebracht waar veel badhokjes waren, kregen elk een badhanddoek, geurige zeep en een hansop, net als een overall, maar met een gleuf voor en achter, voor als je naar de W.C moest. Onze kleding en schoenen werden in een zak met je naam erop voor de ontsmettingskamer meegenomen. Toen ik aan de beurt was heb ik heerlijk van het hete bad genoten, want dat had ik in weken niet gehad en ik voelde me weer geheel opgeknapt. Wij hebben daarna nog een tijdje in onze hansop rondgelopen tot onze spullen weer terug kwamen. Daarna was het weer aankleden en naar een zaal waar de tafel voor ons gedekt was. Er kwam heerlijk eten op tafel, ik weet niet meer wat of wij hebben gegeten, maar ook was er lekkere pudding na. Daarna gingen wij naar twee slaapzalen, waar plenty lectuur was, ook Nederlands. Er waren opgemaakte bedden, dus je kon gaan lezen of slapen. De meesten gingen naar de kooi, want wij hadden weken niet rustig of geheel niet geslapen. De volgende dag werden we gewekt voor het ontbijt. Na een heerlijk ontbijt moesten we ons weer klaar maken om aan boord te gaan en dat viel niet mee na zo verwend te zijn. Toen wij die morgen aan boord kwamen werd er al druk gewerkt, de ruimen waren open en het zand dat als ballast had gediend was er al uit. En daarbij ook het ongedierte. Ze vertelden dat er een paar honderd ratten over de vier ruimen waren gevonden. Of het waar is weet ik niet, maar er liepen zeker een heleboel rond. Ook waren er duizenden kakkerlakken aan boord, niet alleen bij ons, maar ook achter in de midscheeps waar de kombuis en messroom van de stuurlui en machinisten waren.
Er zijn emmers vol opgeveegd,alles ging meteen naar de verbranding. Van de wandluizen kon je niets zien want die zaten tussen de groeven van de schotten waar onze kooien tegen aan stonden, maar het vergif voor de verdelging kwam overal tussen dus wij hoopten maar dat wij in het vervolg rustig konden slapen. En zo was het ook, wij konden dat rustig en het ongedierte was verdwenen. De Amerikanen hadden radicaal de troep uitgeroeid. Wij allen hebben twee dagen hard gewerkt voordat alles weer pico bello was, het leek wel of er een ploeg Hollandse vrouwen een grote schoonmaak had gehouden. Al ons beddengoed moest aan dek, de kooien gesopt en geschilderd, ook alle kastjes, en de messroom. Het mooiste was dat ik die tijd nooit iemand heb horen klagen of mopperen dat de reis langer zou duren. Dat begon later toen alles achter de rug was en daarom was er meer tijd om te klagen. Twee dagen later vertrokken wij naar Havana op Cuba om de eerste suiker voor Amerika te halen. Wij gingen orn de zuid, dus duurde het niet lang voordat het mooi warm weer werd. Op een middag werd ik naar de brug geroepen om mijn eerste roertorn te doen. Dat had tot nu toe niet gekund, omdat het steeds slecht weer was. Zelfs de gewone matrozen hadden er hun handen vol aan. Al lang geleden had ik het lijstje met de kompasstreken gekregen en daarom kende ik ze uit mijn hoofd. Maar om heel eerlijk to zijn was het niet gemakkelijk en ik was blij dat ik weer afgelost werd. De volgende dag was het mijn beurt om naar het kabelgat te gaan. Ik voelde me daar beter op mijn plaats met alleen de kabelgast, waar ik goed mee kon opschieten. Dit was ook de eerste keer na de storm, want op het voorschip kon niemand verkeren. Wel zag het ernaar uit dat ik mijn rust in de middag kon vergeten, of er moest weer een stormpje komen... Van New York gingen wij om de zuid langs Palm Beach, Miami, dan Straat Florida overgestoken naar Havana op Cuba. Ik weet niet meer hoe Lang wij erover deden, maar het lijkt op de kaart een lange reis. Eindelijk kwamen wij in Havana er was geen haven, maar een lange pier die in zee was gebouwd zoals de pier van Scheveningen, maar langer en niet zo hoog. Van het eiland zelf zag je niets, alleen bossen. voor mij was het maar een enge boel en ik ben or ook nooit aan wal geweest, alleen op de pier bij het schip. Laden moesten wij met ons eigen laadgerei, dus alles werd daarvoor klaargemaakt. Het bleek dat er de volgende morgen een begin gemaakt zou worden, het werd een rustige avond in de tropen. Na het eten zaten we met z'n allen aan dek, want in de hutten was het al erg heet. De nachten zouden wel erg warm worden, dit schip was niet voor de tropen gebouw het werd dan ook een onrustige en warme nacht! De volgende morgen kwam er een smalspoor locomotiefje en daarachter een sliert wagons vol balen suiker. Daarop zaten de bootwerkers en wij hadden van de kapitein orders gekregen om alles of te sluiten tegen diefstal. En ook erbij blijven! zover ik weet werd er na afloop niets vermist. Op een latere reis wel, daarover vertel ik nog wel eens. Ik heb nog niet verteld over onze muzikanten. Er zijn vijf of zes man aan boord, die allen een instrument bespelen. Er is een mondharmonica, een gitaar, een machinist heeft van een bezemsteel en een boterblik een bas gemaakt met snaren. Bovenin belletjes en een stuk bout met karteltjes, daarbij een 'zaag' waarmee hij over de snaren strijkt. Er is ook een soort triangel, iemand met een paar lepels en Toon de zanger. Het was het mooiste orkest dat ik ooit gehoord heb en dat dachten de Cubanen ook. De eerste avond is het stel met hun instrumenten de wal op gegaan en heeft daar in een kroeg een voorstelling gegeven en meteen een contract afgesloten voor het seizoen. De stem van Toon zal de doorslag hebben gegeven. Ze kregen geen geld, maar wel veel drank, dat merkten wij toen ze aan boord kwamen. Ik gunde het hen van harte want ze hadden een rottijd achter de rug sinds het vertrek uit Rotterdam. Ik heb van de kok een leeg botervaatje gekregen en dat vol suiker in de messroom gezet voor de aanvulling van ons rantsoen.
Want dat heb ik nog niet verteld met de rantsoenen moest je de hele week doen en veel van alles kreeg je niet, dus die suiker was een mooie aanvulling. De suiker was bruin en kwam van het suikerriet waar alles nog in zit, men noemt het melassesuiker. In Amerika wordt het geraffineerd totdat er witte suiker overblijft. Er is wel lets waar wij altijd genoeg van hebben en dat is jam, er staat altijd een emmertje van Tiel' op de tafel. Dat is maar goed ook, want elke morgen hebben wij pap bij het ontbijt. De ene dag havermout en de andere dag gort met stroop. Alleen op zondag krijgen we gebakken aardappelen met biefstuk. Ik wil nog iets zeggen over het laden van de balen suiker. Wij hebben vier ruimen, twee op het voorschip en twee achter. In elk ruim werkt een ploeg bootwerkers en de balen moeten op de rug gedragen worden. Ik weet niet hoeveel een zak suiker weegt, maar licht zijn ze niet. In het midden van het ruim wordt eerst een vierkante stapel gemaakt, manshoog, daar laten ze de suiker op zakken. Een man gaat er tegenaan staan en de mannen op `de stoel', zoals zij dat noemen, kantelen de zakken suiker op hun schouders, dan is er dus niets te tillen. Zo gaat het laag voor laag verder, ook op `de stoel', dus dat gaat ook mee omhoog en zo wordt het hele ruim geladen. Op een dag was de kok erg kwaad op mij, want ik had geprobeerd om borstplaat to bakken maar dat liep mis. De boel werd to hard en toen ik probeerde het ding 'uit te bikken', snapte de kok mij, maar het werd geen borstplaat.
Een impressie van de trompenberg de foto s zijn niet alleen van de trompenberg maar ook van andere liberty schepen
|
|